Daar lig ik dan. Op de vensterbank. In dit vreemde, krakende huis. Ik heb er twee bloempotten voor op de grond moeten gooien, maar eindelijk heb ik een ligplek voor het raam, zodat ik nog wát meekrijg van het leven buiten. Pfff. Waarom moeten we zo nodig een weekend logeren in de stad?
Gisternacht heb ik na een paar uur janken mijn zin gekregen en mocht ik mee op de slaapkamer. Vandaag lijken ze vastberaden en laten ze me jammeren. Tja, dan maar een comfortabel plekje zoeken dat lijkt op mijn stekkie thuis. Daar is híj vast niet blij mee, maar dat kan me niet schelen. Vanmiddag was hij ook al not amused toen ik – direct na het poep snuffelen op het veldje – languit op precies het stukje bank zonder kleed ging liggen. Wat denkt die vent trouwens, dat hij belangrijker is voor haar dan ik? Heb ik me net op de bank tegen haar warme lichaam aan gevleid, komt hij weer aan met zijn getuite lippen. Of erger: met een voorstel om de deur uit te gaan. Weg van mij. En daar lig ik dan weer. Alleen.
Die etters van hiernaast hebben tenminste elkaar nog, en dat maken ze mij maar wat graag duidelijk. Elk uur staan ze te miauwen op de muur. En maar blazen en stiekem gluren. Wat zijn het eigenlijk voor aanstellers? En waarom mogen zij wél zonder riem naar buiten? Over buiten gesproken, uitgelaten worden is ook al zo anders hier. We komen veel meer mensen tegen en ik ken mijn baasje amper terug. Normaal gesproken durft ze de straat niet op in verwassen joggingbroek, slippers en een te groot mannentrainingsjack, maar in deze volkswijk lijkt het haar niet te interesseren. Ze maakt zelfs een praatje met een rare vent die in zijn voortuin koffie zit te drinken. Ja hoor, Beer kan het nog wel even ophouden, zoals hij de hele dag al doet.
Ik weet ’t niet hoor. Al knuffelt hij me ’s morgens en heeft hij kinderen die leuk met me spelen, doe mij mijn eigen huis maar. Ik mis mijn tuin, het rennen en het graven. Ik mis mijn bank, mijn vaste plekje op de vensterbank en vooral de aandacht van mijn baasje. Vanavond lig ík weer naast haar. Poeh poeh, ik ben eraan toe.